Column: Thuiswedstrijd [de Volkskrant]

Een Birmese tiener tikt me op de schouder, ergens in een park in Yangon, een stad in Myanmar. ‘Can I take photo, please?’ vraagt hij. ‘Ah, you from Holland? You look Chinese.’ Het is bijna middernacht en het maanlicht schijnt op een lange oorbel in zijn linkerlel. Ik vermoed dat de te jonge jongen me probeert te versieren, maar ik weet het niet zeker; liefde is een universele taal, zo wordt gezegd, maar dit lokale dialect versta ik niet.

We staan hier in de menigte op een openbaar Pride-feest – let wel, in een Zuidoost-Aziatisch land waar oude Brits-koloniale wetten er nog steeds voor zorgen dat lhbt’ers opgepakt kunnen worden voor seksuele relaties en niet worden beschermd door de overheid. Voor mij als Chinese Nederlander wiens ouders zijn homoseksualiteit niet accepteren, is dat even slikken: de meefeestende mensen om me heen hebben onmiskenbaar Aziatische gezichten, iets wat ik onbewust altijd heb geassocieerd met mijn Chinese vader en moeder, maar vooral met de eeuwenoude heteronormatieve tradities waar ik zelf niet in pas.

Yangon Pride is illegaal dus, maar dat zou je niet zeggen wanneer je de hand-op-heup-houding van de jongen die voor me staat ziet. Ik ben op zijn terrein, in zijn land, op zijn thuiswedstrijd. De even jonge vrienden van de tiener dansen onze kant uit als drie Gratiën, zes handen in paren verstrengeld. Ik toren intussen met mijn eigen setje Nederlandse vrienden boven de menigte uit en draai me naar hem toe, weg van een optreden van vijf jongemannen die playbacken en uit de maat dansen op een Lady Gaga-lied (I’m beautiful in my way, ‘cause God makes no mistakes).

Het voert me terug naar drie jaar geleden, toen ik met mijn Californische ex-geliefde door de menigte van de Amsterdamse botenparade liep. Hij keek zijn ogen uit; het was zijn allereerste Pride. In Istanbul, waar hij woont, wordt de Pride elk jaar op gewelddadige manier verstoord door de politie.

‘I’m on the right track baby, I was born this way,’ blèrde het van af een brug. Hipster als mijn ex is, vindt hij popmuziek verschrikkelijk, maar de tranen vloeiden rijkelijk toen hij besefte waar teksten als ‘Cause I am a champion, and you’re gonna hear me roar’ over gingen: gezien worden als jezelf.

En dus veranderde hij tijdens onze wandeling van een timide Bambi in een soort springveer. ‘Everyone here is so free, I’m so happy,’ zei hij door betraande ogen heen, opgewonden op en neer springend. Bij het idee dat mijn ex tot op dat moment nooit zo openlijk zichzelf kon zijn, moest ook ík huilen. Echt grienen, incluis snot: ik ben in mijn bubbel geconditioneerd te vaak blind te blijven voor wat ik al heb. Ik kneep hem wat harder in zijn hand, probeerde hem te seinen, een stille zin in luid morse: het maakt niet uit wat je bent, je t’accepte.

Hier in Yangon kijk ik door de hazelkleurige ogen van mijn ex, een blik die gaat langs de Birmese ouders met hun jonge kinderen die net zo hard mee klappen, lichte en donkere Birmezen in traditionele longyi in regenboogkleuren, en overal doeken in Pride-kleuren. In tegenstelling tot de Amsterdam Pride zijn er geen commerciële boten en vrijwel geen blote lijven, maar des temeer mensen in zowel traditioneel gezien mannelijke als vrouwelijke kledingstukken.

Zo ook die playbackende jongens op het podium. Een van hen draagt een bandana en prachtige make-up, een ander heeft neongroen haar en stiletto’s, en alle vijf dansen ze in net te korte broekjes. Mijn reisgenoot fluistert: ‘Hoe lang zouden ze hebben geoefend?’ Tijdens hun laatste scheve danspasjes stopt de muziek plots, houden ze hun handen even tegen elkaar en buigen ze. De mensen in het park juichen, fotograferen en klappen.

Jezelf zijn, dat klonk in mijn hoofd altijd als een soort staat van zijn waar je hoopt vanzelf in te groeien, zo ergens na je puberteit en voor je coming-out, een moment waar ik jaren van droomde. Maar zodra ik uit de kast kwam, bleek het eerder een vraag dan een staat, steeds weer: de vraag of je jezelf mág zijn, een vraag waarvan je steeds hoopt een positief antwoord op te krijgen.

Op het podium wordt intussen een piepkleine, ietwat mollige dragqueen gekroond tot winnaar van de avond. Ze is niet bepaald een klassieke schoonheid maar het zelfvertrouwen druipt, nee gutst van haar af wanneer ze over de catwalk paradeert met haar verse sjerp om en haar hand op haar scheve tiara. Ze knielt en geeft iemand in het publiek een handje.

De Birmese jongen klapt en vraagt me om meer dan een foto: ‘Can you heart me?’ Hij bedoelt ‘Hug me’ want hij slaat mijn rechterarm om zich heen en poseert voor een paar plotse foto’s, genomen door zijn vrienden. Voordat ik het weet zijn hij en zijn vrienden weer weg, en ik blijf achter, verdwaasd door de invasieve daad van de camera’s als ook het feit dat deze onmiskenbaar Aziatische jongens zo zichzelf zijn.

En ik besef hier nogmaals, in de uitzinnige zee van cameraflitsen, hoe belangrijk het is voor jongeren om te zien hoe het ook kan zijn, in plaats van alleen te zien wat niet mag. Hoe belangrijk een thuiswedstrijd te mogen spelen dus is, eigenlijk. Een Pride is mijns inziens daar het positieve antwoord op: een je t’accepte.

Eerder gepubliceerd in de Volkskrant op 2 februari 2020.